Terug naar de inhoudsopgave

Les 3 – Werken met gegevens

Oefeningen

Denk eraan: schrijf je programma eerst in commentaar en houd je aan de afspraken over de opmaak van de broncode.

Optellen

1. Schrijf een programma dat twee gehele getallen initialiseert op 3 en 8. Tel de twee getallen bij elkaar op en sla het resultaat op in een nieuwe variabele. Schrijf het resultaat naar het scherm.

Gemiddelde

2. Schrijf een programma dat de gebruiker vraagt om vijf getallen en schrijf daarna het gemiddelde van die vijf getallen naar het scherm (niet afronden).

Geboortejaar

3. Schrijf een programma dat de gebruiker vraagt om het huidige jaartal en om het jaar waarin hij geboren is. Reken uit hoe oud de gebruiker is aan het eind van het huidige jaar (in hele jaren) en schrijf het antwoord naar het scherm.

Afstand

Een auto rijdt op een weg met constante snelheid. Op een gegeven moment geeft de bestuurder gas waardoor de auto versneld. Dit doet hij gedurende een paar seconde. De vraag is nu: welke afstand legt hij in die tijd af?

4. Schrijf een programma dat de gebruiker vraagt om de beginsnelheid van de auto (in m/s), de versnelling van de auto (in m/s2) en om de tijd dat de versnelling duurt (in seconden). Bereken de afstand (in meters) die de auto in die tijd aflegt met de formule afstand = (beginsnelheid * tijd) + (1/2 * versnelling * tijd2). Rond niet af. Zet het antwoord op het scherm.

Bij de les